De katholieke gemeenschap van de voormalige parochie Varik
Een korte historische schets:
Tot de hervorming hier zo omstreeks 1570 zijn intrede deed, had elk dorp van de gemeente Neerijnen een eigen pastoor. Daarna benoemden de Jonker een dominee, behalve in Varik. Want de Heer van Varik bleef katholiek.
Het kerkje van Varik bij de Dikke Toren kwam onder de hoede van de dominee van Ophemert en bleef dat tot in het midden van de zestiende eeuw, toen er toch een eigen dominee voor Varik kwam. De katholiek trouw geblevenen konden naar het schuilkerkje in Tiel, en de pater Dominicaan, die de “statie Tiel” bediende, reisde rond.
Jonker Frans van Dorth, wonend op kasteel Hondswinkel op de hoek van de Weiweg en de Walgtsestraat , kreeg het voor elkaar dat er toch een pastoor in Varik kwam, zo omstreeks 1697. Van Dorth had één dochter en die trouwde met dominee Doesburg! De pastoor vertrok uit Hondswinkel en kreeg een bescheiden kerkje aan de Korte Stukken en werd getolereerd!
De “statie Varik”zoals de katholieke gemeenschap tot 1853 genoemd werd, werd bij het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in dat jaar verheven tot “Parochie van de H.H. Petrus en Paulus”. Een vermogende familie Van de Dungen uit Est schonk in het midden van de 19de eeuw geld en grond aan de kerk. En dat bezit werd benut om in 1878 een nieuwe kerk te bouwen in neogotische stijl, ontworpen door architect Alfred Tepe. In 1879 werd dit kerkgebouw plechtig ingewijd door Aartsbisschop Schaepman.
In de annalen is de volgende quote terug te vinden: “Het dorp vierde feest, zowel katholiek als protestant! Dat het nog jaren dienst mag doen als plaats van gebed en saamhorigheid!”
Cultureel erfgoed
H.H. Petrus en Paulus’ is gesitueerd aan de westzijde van de Grotestraat binnen de bebouwde kom van Varik.
De gevels zijn voorzien van een uitkragend trasraam met afgeschuinde waterlijst en verscheidene gemetselde steunberen met meerdere bakstenen / leien afzaten. De kerk is opgebouwd uit een kerktoren met traptoren, een driebeukig schip, een transept, een driezijdig koor met zijkapellen, een ingangsportaal en een sacristie. De KERKTOREN bestaat uit drie geledingen met aan de zuidzijde een vierzijdige traptoren over twee geledingen. De toren wordt afgesloten door een ingesnoerde naaldspits, de traptoren door een aangekapt schilddak met tweezijdig eindschild beide gedekt met leien in maasdekking. Alle zijden van de toren worden uiterst links en rechts begrensd door een steunbeer met twee bakstenen afzaten in de eerste geleding en één bakstenen afzaat ter afsluiting van de tweede geleding.
De steunbeer over de tweede geleding is voorzien van een rechthoekig spaarveld. In de derde geleding gaat de steunbeer over in een overhoeks geplaatste steunbeer die zich nog éénmaal verjongt. In de eerste geleding bevindt zich aan de westzijde de ingangspartij in een bakstenen peerkraalvormige dagkant, aan de bovenzijde afgesloten door een spitsboog. De ingangspartij bestaat uit een dubbele geklampte segmentboogvormige deur met smeedijzeren, bladvormige gehengen met boven de deur een drielichtvenster met glas-in-loodraam samengevat in de spitsboog. De dubbele deur wordt aan de bovenzijde afgesloten door een geprofileerde segmentboog, een horizontale bakstenen waterlijst waarboven drie identieke bakstenen bloemmotieven in het metselwerk. Hierboven bevindt zich het drielicht met bakstenen afzaat bestaande uit drie lancetvensters van gelijke hoogten waarboven drie druppelvormige ramen in de spitsboog.
In de eerste geleding aan de noordzijde bevinden zich twee spitsboogvormige spaarvelden met geprofileerde dagkant, aan de onderzijde afgesloten door één bakstenen afzaat.
In elk spaarveld bevindt zich een dichtgemetseld venster met vorktracering. Aan de zuidzijde bevindt zich de vierzijdige traptoren met aan iedere zijde een lancetvormig spaarveld met lichtspleten. De eerste geleding wordt aan de west- en noordzijde afgesloten door een waterlijst met daarboven zeven gekoppelde staande rechthoekige spaarvelden ter hoogte van de tweede afzaat van de steunberen aan weerszijden.
Aan de west- en noordzijde in de tweede geleding bevinden zich twee kortere lancetvormige spaarvelden als in de eerste geleding aan de noordzijde. Aan de zuidzijde bevindt zich de afsluiting van de traptoren. Aan de westzijde in de derde geleding bevinden zich vier lancetvormige spaarvelden aan de onderzijde afgesloten door een bakstenen afzaat met in de middelste twee galmgaten met galmborden. Daar waar de overhoekse steunbeer zich verjongd bevindt zich een bakstenen afzaat met centraal hierboven een vierkant met ronde wijzerplaat aan weerszijden geflankeerd door korte lancetvormige spaarvelden.
Alle zijden van de derde geleding zijn identiek. Het SCHIP geplaatst tegen de oostzijde van de kerktoren bestaat uit een hoog middenschip afgesloten door een zadeldak met lager geplaatste zijbeuken afgesloten door een lessenaarsdak gedekt met leien in koeverdekking. Het lessenaarsdak eindigt vlak onder de bakgoot met bakstenen tandlijst onderbroken door steunberen van de middenbeuk. In beide dakschilden van het zadeldak bevinden zich twee, in elk lessenaardak drie regelmatig verdeelde dakkapellen. De dakkapellen bestaan uit een houten onderbouw afgesloten door een vierzijdig tentdak met zinken spitsbekroning. De gevels van de zijbeuken zijn identiek en bestaan uit vijf vensterassen van elkaar gescheiden door steunberen met uitgemetseld trasraam met afschuining, een bakstenen afzaat afgesloten door een afzaat gedekt met leien in maasdekking onder de bakgoot van het lessenaarsdak. In iedere vensteras bevindt zich een gedrukt spitsboogvenster.
Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed